Aanvul­lende vragen betref­fende de uitbreiding van de melk­vee­sector


Indiendatum: dec. 2014

Geacht college,

Refererend aan uw antwoord op onze schriftelijke vragen van 22 oktober jl. , willen wij u graag de volgende aanvullende vragen stellen.

Sinds 22 oktober zijn er verschillende rapporten uitgekomen en zaken in de actualiteit geweest die een nieuwe bespreking van dit onderwerp rechtvaardigen. Eén daarvan is het recente advies van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), “Naar een voedselbeleid”. [1]

Hierin wordt gesteld dat er nieuwe opgaven zijn op het gebied van ecologische houdbaarheid, de volksgezondheid en de robuustheid van voedselsystemen, die ertoe leiden dat het landbouwbeleid moet worden omgevormd naar een voedselbeleid. De WRR stelt dat zowel omwille van ecologie als volksgezondheid een verschuiving van dierlijke naar plantaardige producten nodig is. De productie van vlees en zuivel heeft een onevenredig hoge ecologische impact, zo stelt de WRR (blz. 142).

  1. Bent u het met de Partij voor de Dieren eens dat een dergelijk duidelijk en zwaarwegend advies van een gezaghebbend regeringsorgaan niet zomaar genegeerd kan worden? Zo ja, welke concrete stappen gaat u ondernemen om de groei van de melkveehouderij in onze provincie af te remmen? Zo nee, waarom meent u dat u aan het advies van de WRR geen gehoor hoeft te geven?
  2. Eén van de verwijten die de WRR kreeg na het uitbrengen van hun advies “Naar een voedselbeleid”, was het feit dat hun voorstel de werkgelegenheid zou benadelen. Ook u hanteert het werkgelegenheidsargument als legitimatie voor de uitbreiding van de zuivelindustrie in uw antwoorden van 22 oktober op onze vragen (dd. 22 september 2014). De WRR antwoordde hierop dat juist de productiviteitsverhogingen in de landbouw in de afgelopen decennia tot een enorm banenverlies in de agrarische sector hebben geleid, hetgeen als vanzelfsprekend werd aanvaard. [2]Bent u het met de WRR en de Partij voor de Dieren eens dat het verbazingwekkend is dat nu plots dit argument van stal wordt gehaald?
  3. In uw beantwoording van 22 oktober stelt u (vraag 2) dat een mogelijke productiegroei van 30 % niet hoeft te leiden tot een groei van de veestapel met 30 %. Hieruit leiden wij af dat u van mening bent dat de productie per koe nog verder omhoog gestuwd kan worden.
    - Is deze aanname correct?
  4. De gemiddelde melkkoe geeft thans ongeveer vier keer zoveel melk als zij nodig zou hebben om een kalf te zogen, met als gevolg dat een groot deel van het melkvee last heeft van pijnlijke ontstekingen aan uiers en poten en na een paar jaar wordt geslacht omdat het dier chronisch kreupel is en/of niet meer drachtig raakt.
    - Bent u het met de Partij voor de Dieren eens dat het hierom niet wenselijk is de melkproductie nog verder te laten stijgen en dat juist ingezet moet worden op een verbetering van het welzijn van melkkoeien?
  5. Zeer recent is het rapport “Impact groei melkveehouderij op mweidegang en landschap” van Alterra Wageningen UR. [3] Een belangrijke conclusie hieruit is dat de schaalvergroting doorzet en als gevolg hiervan weidegang verder terugloopt: nu wordt 65% van de koeien geweid tegen 72 % in 2012. Bent u het met de Partij voor de Dieren eens dat deze ontwikkeling onwenselijk is? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om deze ontwikkeling om te buigen? Zo nee, waarom niet?
  6. Refererend aan uw beantwoording op onze vragen van 17 juli 2013, waarin wij u om een reactie vroegen op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, willen wij graag van u weten wat u verstaat onder intensieve veehouderij.[4] U stelde destijds dat deze AbRS opmerkelijk was, omdat deze oordeelde dat het ging om intensieve veehouderij daar de dieren geen weidegang kenden: het feit dat veevoer en mest op omliggende gronden werden geteelt resp. afgezet, zou daar niets aan af doen. Bent u het dan, in lijn met deze gedachte, met de Partij voor de Dieren eens dat de huidige melkvee-industrie wegens schaalvergroting, de import van soja, de teruggang van weidegang en het niet meer afzetten van mest op omliggende gronden alle kenmerken vertoont van intensieve veehouderij en hier in wezen ook toe zou moeten horen? Zo ja, wat voor consequenties verbindt u hier aan? Zo nee, waarom niet?
  7. Volgens het voornoemde rapport van Alterra zal het aantal megastallen (meer dan 250 melkkoeien) in 2020 zijn verdubbeld tot ongeveer 500, tegen 250 in 2013. Dit leidt tot grotere schuren en voer- en mestsilo’s waar steeds vaker geen ruimte voor is op het agrarisch bouwblok, zodat deze geplaatst moeten worden in het buitengebied. In de provinciale omgevingsverordening is in bijlage twee de mogelijkheid voor een bestuursovereenkomst “opslag van mest en veevoer buiten agrarische bouwpercelen” opgenomen. De gemeente Oldambt wil deze bestuursovereenkomst graag met de provincie afsluiten.
    Bij monde van gedeputeerde Staghouwer gaf het college tijdens de commissie Ruimte, Natuur en Leefbaarheid van 26 november 2014 aan dat mestopslag gemeentelijk beleid was en dat de provincie hier niets mee van doen had.
    -Is het college het met de Partij voor de Dieren eens dat deze stelling in het licht van bovenstaande geen correcte weergave van de feiten is?
    -Hoeveel gemeentes hebben dit tot nog toe gedaan en hoeveel gemeentes hebben aangegeven dit in de toekomst graag te willen doen?
    - En welke afwegingen maakt u bij het al dan niet afsluiten van een door de gemeente gewenste bestuursovereenkomst inzake het creëren van mogelijkheden voor mestbassins in het buitengebied?
  8. Mestbassins zijn onlangs in het nieuws geweest vanwege de risico’s op lekkage als gevolg van aardbevingen. Maar er zijn meer risico’s. De notitie “Mestbassins in Oost-Groningen – zit er een luchtje aan?” is in 2010 tot stand gekomen met medewerking vaan alle Oost-Groninger gemeenten, het Waterschap Hunze en Aa’s en de regiopolitie Groningen. Er worden verschillende problemen geschetst, zoals het feit dat niet alle gemeentes regelmatig controleren op mestdichtheid. Het advies is om dit minimaal eens in de vijf jaar te doen. Een ander zorgpunt is het feit dat de politie ook andere stoffen dan mest en digestaat aantreft in sommige mestbassins.
    - Hoe beoordeelt u deze kwestie in het licht van de verwachte groei van de melkvee-industrie?
    - Welke taken op het gebied van regelgeving en handhaving acht u noodzakelijk en welke rol ziet u hierin voor de provincie?
  9. Volgens het rapport van Alterra “Impact groei melkveehouderij op weidegang en landschap” bepalen ontwikkelingen in de melkveehouderij in grote mate het Nederlandse cultuurlandschap. “Koe in de wei” is daar een belangrijk onderdeel van. Er zijn ook andere landschappelijke gevolgen, zoals de grote stallen, de mest- en voedersilo’s en mestbassins, de lichtuitstoot ende monotone graslanden. Speelt landschapsbehoud een rol in uw beleid ten opzichte van de intensieve melkvee-industrie en zo ja, welke?
  10. Erkent u dat een verdere productiegroei ook zonder groeiende veestapel tot meer verkeersbewegingen zal leiden, zoals ook geschetst door Cees Veerman en Herman Wijffels? [5] Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om de verkeersveiligheid op het platteland te garanderen?
  11. Milieudefensie, Bi-Ora en IVN Bellingwedde hebben een open brief (21 oktober) naar de provincie Groningen gestuurd over de schaalvergroting van de melkveeindustrie.[6] [7]
    - Acht u de bevindingen van deze maatschappelijke organisaties in lijn met de door u gewenste groei?
    - Wat is uw reactie op deze open brief?
  12. Binnen het GVM kan een ondernemer punten verdienen op het gebied van volksgezondheid, maar is daartoe niet verplicht, terwijl antibioticagebruik tot resisistente bacteriën kan leiden die zich via het milieu kunnen verspreiden. [8]
    -Is het college het met de Partij voor de Dieren eens dat dit te vrijblijvend is, zeker in het licht van de verwachte productiegroei?
    -Bent u het met ons eens dat de huidige regels te beperkt zijn, gezien bijvoorbeeld de uitbreiding van een bestaand bedrijf in Wedderveer direct naast de bebouwde kom? Zo ja, welke consequenties verbindt u hier aan? Zo nee, waarom niet? Wordt in het geval van Bellingwedde voldaan aan de norm van de GGD waarbij een afstand van minimaal 250-1000 meter wordt aangeraden?
  13. Bent u het met de Partij voor de Dieren eens dat met het verlaten van het melkquotum in 2015 een debat over de verdergaande intensivering en schaalvergroting van de melkvee-industrie wenselijk is, gezien voornoemde problematiek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u hier aan?
  14. Bent u bereid om, gezien de hierboven geschetste problematiek samenhangend met de intensieve melkvee-industrie, te onderzoeken op welke manier er ingezet kan worden op de productie van plantaardige melkvarianten zoals soja in de provincie Groningen?

Fijne kerstdagen en een goed uiteinde gewenst!

Met hartelijke groet,

Kirsten de Wrede


[1] http://www.wrr.nl/fileadmin/nl/publicaties/PDF-Rapporten/WRR_rapport_93_Naar_een_voedselbeleid_web.pdf

[2] Zie Dagblad van het Noorden, 8 november 2014, blz. 30

[3] https://milieudefensie.nl/publicaties/rapporten/impact-groei-melkveehouderij-op-weidegang-en-landschap

[4] https://groningen.partijvoordedieren.nl/kamervragen/vragen-betreffende-kenmerken-melkveehouderijen-als-intensieve-veehouderij

[5] http://www.trouw.nl/tr/nl/4324/Nieuws/article/detail/3782467/2014/11/04/Nederlandse-koe-dreigt-het-haasje-te-worden.dhtml

[6] https://milieudefensie.nl/lokaal/zuidoostgroningen/nieuws/open-brief-aan-provincie-groningen

[7] Een citaat: “Groningen heeft al veel grotere bedrijven dan het landelijk gemiddelde en is op afstand de grootste groeier in het gebruik van milieuruimte (fosfaatproductie). Groningen faciliteert megabedrijven zonder weidegang. Voor dit beleid zijn drie partijen verantwoordelijk: de provincie, LTO-Noord en de Natuur- en Milieufederatie Groningen. Drie organisaties uit Zuid-Oost Groningen roepen hen op om het tij keren, in het belang van de samenleving én de branche.”

[8] http://www.compendiumvoordeleefomgeving.nl/indicatoren/nl0565-Antibioticagebruik-in-de-veehouderij.html?i=11-60

Geachte mevrouw De Wrede,

De Statenfractie van de Partij voor de Dieren heeft bij brief van 23 december 2014 een aantal vragen gesteld over de potentiele groei van de melkveehouderij in Groningen. Daarbij wordt onder andere gerefereerd aan een recent rapport van de WRR over landbouw en voedsel en wordt opnieuw kritisch gekeken naar het Groninger Verdienmodel.

Onderstaand beantwoorden wij uw vragen.

(Over het WRR-advies)
Bent u het met de Partij voor de Dieren eens dat een dergelijk duidelijk en zwaarwegend advies van een gezaghebbend regeringsorgaan niet zomaar genegeerd kan worden? Zo ja, welke concrete stappen gaat u ondernemen om de groei van de melkveehouderij in onze provincie af te remmen? Zo nee, waarom meent u dat u aan het advies van de WRR geen gehoor hoeft te geven?

Antwoord: Wij hebben kennis genomen van de conclusies en aanbevelingen die de WRR heeft opgesteld en het is zeker niet onze bedoeling om dit advies te negeren. Wel is het advies naar de aard van de onderzoekende instantie gericht op de Rijksoverheid en ook de aanbevelingen zijn qua inhoud vaak lastig te betrekken op het provinciale beleid. Wij zijn van mening, dat naast het beperken van de omvang van het bouwblok en de eis van grondgebondenheid zoals die in het Groninger Verdienmodel is opgenomen, geen aanvullende eisen nodig zijn.

Eén van de verwijten die de WRR kreeg na het uitbrengen van hun advies "Naar een voedselbeleid", was het feit dat hun voorstel de werkgelegenheid zou benadelen. Ook u hanteert het werkgelegenheidsargument als legitimatie voor de uitbreiding van de zuivelindustrie in uw antwoorden van 22 oktober op onze vragen (d.d. 22 september 2014). De WRR antwoordde hierop dat juist de productiviteitsverhogingen in de landbouw in de afgelopen decennia tot een enorm banenverlies in de agrarische sector hebben geleid, hetgeen als vanzelfsprekend werd aanvaard. Bent u het met de WRR en de Partij voor de Dieren eens dat het verbazingwekkend is dat nu plots dit argument van stal wordt gehaald?

Antwoord: Wij hebben in onze brief van 22 oktober verwezen naar de werkgelegenheidseffecten die de groei van de zuivelsector zou hebben met name in de verwerkende industrie, maar bijvoorbeeld ook bij leverende bedrijven. De banengroei in de primaire sector zal inderdaad beperkt zijn.

In uw beantwoording van 22 oktober stelt u (vraag 2) dat een mogelijke productiegroei van 30 % niet hoeft te leiden tot een groei van de veestapel met 30 %. Hieruit leiden wij af dat u van mening bent dat de productie per koe nog verder omhoog gestuwd kan worden.

Is deze aanname correct?

Antwoord: Uit onderzoek is gebleken dat die mogelijkheden er (technisch) zijn. Deels is dit onder andere ook te realiseren door een langere levensduur van melkkoeien; minder vervanging en dus over de gehele levensduur meer melk per koe.

De gemiddelde melkkoe geeft thans ongeveer vier keer zoveel melk als zij nodig zou hebben om een kalf te zogen, met als gevolg dat een groot deel van het melkvee last heeft van pijnlijke ontstekingen aan uiers en poten en na een paar jaar wordt geslacht omdat het dier chronisch kreupel is en/of niet meer drachtig raakt.

Bent u het met de Partij voor de Dieren eens dat het hierom niet wenselijk is de melkproductie nog verder te laten stijgen en dat juist ingezet moet worden op een verbetering van het welzijn van melkkoeien?

Antwoord: Wij zijn van mening dat de sector zelf een evenwicht moet zien te vinden tussen dierwelzijn en optimale productie per dier. Dat kan onder andere ook door verlenging van de levensduur van koeien. Van de boer vergt dit onder andere inzet op verbetering van de gezondheid van de dieren en dus onder andere het voorkomen van uierontstekingen en pootproblemen. Hierin zijn in de afgelopen jaren grote vorderingen gemaakt.

Zeer recent is het rapport "Impact groei melkveehouderij op weidegang en landschap" van Alterra Wageningen UR. Een belangrijke conclusie hieruit is dat de schaalvergroting doorzet en als gevolg hiervan weidegang verder terugloopt: nu wordt 65% van de koeien geweid tegen 72 % in 2012. Bent u het met de Partij voor de Dieren eens dat deze ontwikkeling onwenselijk is? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om deze ontwikkeling om te buigen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord: Met de ontwikkeling van het Groninger Verdienmodel hebben wij onder andere uitgesproken dat wij weidegang zien als een beslissing die iedere ondernemer individueel moet nemen. Om weidegang wel te stimuleren is er voor gekozen om in een aantal maatlatten van het GVM extra punten te geven voor maatregelen waarbij de koeien naar buiten kunnen. Het onderwerp is echter niet opgenomen als randvoorwaarde voor uitbreiding. Naast deze stimulerende maatregelen wordt vanuit de sector en vanuit de zuivelbedrijven een sterke nadruk gelegd op de wenselijkheid van weidegang, die er toe leidt dat boeren die hun koeien een deel van het jaar buiten hebben daarvoor worden beloond met een hogere melkprijs.

Refererend aan uw beantwoording op onze vragen van 17 juli 2013, waarin wij u om een reactie vroegen op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, willen wij graag van u weten wat u verstaat onder intensieve veehouderij. U stelde destijds dat deze AbRS opmerkelijk was, omdat deze oordeelde dat het ging om intensieve veehouderij daar de dieren geen weidegang kenden: het feit dat veevoer en mest op omliggende gronden werden geteeld resp. afgezet, zou daar niets aan af doen. Bent u het dan, in lijn met deze gedachte, met de Partij voor de Dieren eens dat de huidige melkvee-industrie wegens schaalvergroting, de import van soja, de teruggang van weidegang en het niet meer afzetten van mest op omliggende gronden alle kenmerken vertoont van intensieve veehouderij en hier in wezen ook toe zou moeten horen? Zo ja, wat voor consequenties verbindt u hier aan? Zo nee, waarom niet?

Antwoord: Wij hebben hierover een andere mening. De redenen hiervoor zijn in de eerdere brief ook al uiteen gezet; de wijze waarop de melkveehouderij zich in het landschap manifesteert wordt wezenlijk anders ervaren dan bijvoorbeeld vleesvarkens- of kippenhouderij. Dat is eerder ook reden geweest om melkkoeien niet op te nemen in de definitie van Intensieve Veehouderij zoals die in de Provinciale Omgevingsverordening wordt gehanteerd.

Volgens het voornoemde rapport van Alterra zal het aantal megastallen (meer dan 250 melkkoeien) in 2020 zijn verdubbeld tot ongeveer 500, tegen 250 in 2013. Dit leidt tot grotere schuren en voer- en mestsilo's waar steeds vaker geen ruimte voor is op het agrarisch bouwblok, zodat deze geplaatst moeten worden in het buitengebied. In de provinciale omgevingsverordening is in bijlage twee de mogelijkheid voor een bestuursovereenkomst "opslag van mest en veevoer buiten agrarische bouwpercelen" opgenomen. De gemeente Oldambt wil deze bestuursovereenkomst graag met de provincie afsluiten.
Bij monde van gedeputeerde Staghouwer gaf het college tijdens de commissie Ruimte, Natuur en Leefbaarheid van 26 november 2014 aan dat mestopslag gemeentelijk beleid was en dat de provincie hier niets mee van doen had.

Is het college het met de Partij voor de Dieren eens dat deze stelling in het licht van bovenstaande geen correcte weergave van de feiten is?
Hoeveel gemeentes hebben dit tot nog toe gedaan en hoeveel gemeentes hebben aangegeven dit in de toekomst graag te willen doen?
En welke afwegingen maakt u bij het al dan niet afsluiten van een door de gemeente gewenste bestuursovereenkomst inzake het creëren van mogelijkheden voor mestbassins in het buitengebied?

Antwoord: Het beleid inzake mestopslag buiten agrarische bouwpercelen is een gemeentelijke aangelegenheid in die zin dat het de gemeente vrij staat een keuze te maken om hier in haar ruimtelijke plannen wel of geen ruimte voor te bieden. Indien de gemeente ervoor opteert deze ruimte wel te bieden, dient zij met ons een bestuursovereenkomst te sluiten waarna wij nadere regels vaststellen. Op grond van de nadere regels is de gemeente bevoegd om in hun bestemmingsplan onder voorwaarden mestopslag buiten het agrarisch bouwperceel mogelijk te maken. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente om te bepalen in welke gevallen zij van deze bevoegdheid gebruik wil maken.

Bij het aangaan van bestuursovereenkomsten wordt onderscheid gemaakt tussen nadere regels op grond waarvan mestopslag aansluitend aan het agrarisch bouwperceel mogelijk kan worden gemaakt en nadere regels op grond waarvan mestopslag op een veldkavel mogelijk kan worden gemaakt. Voor eerstgenoemde categorie blijkt bij gemeenten meer belangstelling te bestaan dan voor de tweede categorie.

Bij het sluiten van een bestuursovereenkomst en het stellen van nadere regels voor het mogelijk maken van mestopslag aansluitend op het agrarisch bouwperceel, maken wij geen nadere afwegingen: de inhoud van de overeenkomst en van de nadere regels staat op voorhand vast. Bij het sluiten van een bestuursovereenkomst en het stellen van nadere regels voor het mogelijk maken van mestopslag op een veldkavel stellen wij aan de hand van een voorstel van de gemeente de geometrische plaatsbepaling vast van het gebied dat uit oogpunt van behoud van landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten aanvaardbaar is om de nadere regels op van toepassing te laten zijn. Een dergelijk besluit nemen wij als het aan het voorstel ten grondslag liggende onderzoek toereikend kan worden geacht.

Mestbassins zijn onlangs in het nieuws geweest vanwege de risico's op lekkage als gevolg van aardbevingen. Maar er zijn meer risico's. De notitie "Mestbassins in Oost-Groningen - zit er een luchtje aan?" is in 2010 tot stand gekomen met medewerking vaan alle Oost-Groninger gemeenten, het Waterschap Hunze en Aa's en de regiopolitie Groningen. Er worden verschillende problemen geschetst, zoals het feit dat niet alle gemeentes regelmatig controleren op mestdichtheid. Het advies is om dit minimaal eens in de vijf jaar te doen. Een ander zorgpunt is het feit dat de politie ook andere stoffen dan mest en digestaat aantreft in sommige mestbassins.

Hoe beoordeelt u deze kwestie in het licht van de verwachte groei van de melkveeindustrie?
Welke taken op het gebied van regelgeving en handhaving acht u noodzakelijk en welke rol ziet u hierin voor de provincie?

Antwoord: Als een melkveehouderij groeit zal daarvoor een vergunning in het kader van de Omgevingswet moeten worden aangevraagd, dan wel een melding in het kader van het activiteitenbesluit worden gedaan (afhankelijk van de aangevraagde omvang van het bedrijf).

Omdat de gemeenten over het algemeen bevoegd gezag zijn, is ook de handhaving van de regelgeving daar belegd. Aan de hand van risicoprofielen en prioriteitstellingen zal een gemeente een keuze maken. Terecht merkt u op dat het verhoogde risico op aardbevingen en eventueel frequente klachten over geuroverlast een reden kunnen zijn om de handhaving te intensiveren. De provincie heeft hierin formeel verder geen taak, maar zeker in het kader van het aardbevingsdossier kan dit een onderwerp zijn om onder de aandacht van de gemeente te brengen.

Volgens het rapport van Alterra "Impact groei melkveehouderij op weidegang en landschap" bepalen ontwikkelingen in de melkveehouderij in grote mate het Nederlandse cultuurlandschap. "Koe in de wei" is daar een belangrijk onderdeel van. Er zijn ook andere landschappelijke gevolgen, zoals de grote stallen, de mest- en voedersilo's en mestbassins, de lichtuitstoot en de monotone graslanden. Speelt landschapsbehoud een rol in uw beleid ten opzichte van de intensieve melkvee-industrie en zo ja, welke?

Antwoord: De afwegingen rondom de landschappelijke inpassing van agrarische gebouwen zijn onderdeel van de Bouwblok Op Maat-methode. Succesvolle afronding van het proces van de keukentafelgesprekken hierover is randvoorwaarde binnen het Groninger Verdienmodel.

Erkent u dat een verdere productiegroei ook zonder groeiende veestapel tot meer verkeersbewegingen zal leiden, zoals ook geschetst door Cees Veerman en Herman Wijffels? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om de verkeersveiligheid op het platteland te garanderen?

Antwoord: Dat is waarschijnlijk het geval. De provincie is al langere tijd actief op het gebied van de veiligheid van landbouwgerelateerd verkeer. Er lopen inmiddels verschillende projecten om te komen tot een wegennetwerk dat zoveel mogelijk recht doet aan de wensen van zowel bewoners als de landbouwsector. Verkeersveiligheid is daarbij een van de speerpunten. Het initiatief voor deze projecten is vanuit de sector gekomen. Vanuit het Verkeer en Vervoerberaad ondersteunen wij daarnaast diverse educatieve- en voorlichtingsactiviteiten op het gebied van de veiligheid rond landbouwverkeer. Overigens is het niet zo dat ongevallen met landbouwvoertuigen opvallend aanwezig zijn in de statistieken van verkeersongevallen in onze provincie.

Milieudefensie, Bi-Ora en IVN Bellingwedde hebben een open brief (21 oktober) naar de provincie Groningen gestuurd over de schaalvergroting van de melkveeindustrie.

Acht u de bevindingen van deze maatschappelijke organisaties in lijn met de door u gewenste groei?
Wat is uw reactie op deze open brief?

Antwoord: Wij kennen deze brief niet en kunnen daarom geen reactie geven.

Binnen het GVM kan een ondernemer punten verdienen op het gebied van volksgezondheid, maar is daartoe niet verplicht, terwijl antibioticagebruik tot resistente bacteriën kan leiden die zich via het milieu kunnen verspreiden.

Is het college het met de Partij voor de Dieren eens dat dit te vrijblijvend is, zeker in het licht van de verwachte productiegroei?
Bent u het met ons eens dat de huidige regels te beperkt zijn, gezien bijvoorbeeld de uitbreiding van een bestaand bedrijf in Wedderveer direct naast de bebouwde kom? Zo ja, welke consequenties verbindt u hier aan? Zo nee, waarom niet? Wordt in het geval van Bellingwedde voldaan aan de norm van de GGD waarbij een afstand van minimaal 250-1000 meter wordt aangeraden?

Antwoord: Het beperken van het gebruik van antibiotica is wettelijk geregeld en wij zien in de praktijk dat veel melkveehouders daar ook al op een goede manier invulling aan geven. In het GVM kunnen punten gehaald worden met bovenwettelijke maatregelen, die verder bijdragen aan een duurzame bedrijfsvoering.

Los daarvan zijn wij echter van mening dat normstelling op het gebied van volksgezondheidsaspecten een rijks aangelegenheid is en provincies daar niet zelfstandig keuzes in moeten maken. De vraag of de huidige regels op het gebied van antibioticagebruik en de gevolgen hiervan op de volksgezondheid aanpassing behoeven moet dan ook op rijksniveau beantwoord worden.

In het kabinetsstandpunt over de toekomst van de intensieve veehouderij (april 2014) is een pakket maatregelen benoemd waarmee provincies en gemeenten in staat zouden moeten zijn om gezondheid te betrekken bij hun afwegingen. Daarbij is onder andere een herziening van de Wet dieren aan de orde. Vooralsnog zijn deze maatregelen niet geïmplementeerd.

Voor wat betreft de GGD-norm - in beginsel minimaal 250 meter tussen een intensieve veehouderij en een burgerwoning en advisering door de GGD bij een afstand van 250 - 1000 meter tussen een intensieve veehouderij en een burgerwoning/woonwijk - merken wij op dat dat deze expliciet bedoeld is voor situaties waarvoor het bestemmingsplan gewijzigd dient te worden. Deze situatie deed zich in het geval van Bellingwedde niet voor.

Bent u het met de Partij voor de Dieren eens dat met het verlaten van het melkquotum in 2015 een debat over de verdergaande intensivering en schaalvergroting van de melkvee-industrie wenselijk is, gezien voornoemde problematiek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u hier aan?

Antwoord: Wij delen uw mening dat de ontwikkelingen in de melkveehouderij steeds opnieuw onderdeel kunnen zijn van het maatschappelijk debat. Wij vinden het echter van belang dat dat debat niet vanuit de overheid, maar vanuit 'het veld' wordt gevoerd. Naar ons idee zouden organisaties als LTO en NMFG daarbij het voortouw kunnen nemen.

Bent u bereid om, gezien de hierboven geschetste problematiek samenhangend met de intensieve melkvee-industrie, te onderzoeken op welke manier er ingezet kan worden op de productie van plantaardige melkvarianten zoals soja in de provincie Groningen?

Antwoord: Over het algemeen neemt de provincie zelf geen initiatieven voor inhoudelijke projecten. Als er (markt)partijen zijn die aan de slag willen met plantaardige melkvarianten in Groningen, zullen wij eventuele voorstellen op hun merites beschouwen en aan de hand daarvan een keuze maken over een (financiële) bijdrage aan die projecten.

Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

Hoogachtend,

Gedeputeerde Staten van Groningen.

Interessant voor jou

Vragen betreffende kwikuitstoot en vergunning kolencentrale RWE

Lees verder

Vragen betreffende muizen en ecologisch evenwicht

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer